Partneralimentatie
Partneralimentatie, verwijtbaar en voor herstel vatbaar inkomensverlies alimentatieplichtige, recente jurisprudentie
Het komt regelmatig voor dat een alimentatieplichtige een gerechtelijke procedure start omdat er sprake van een vermindering van de werkzaamheden of zelfs het verdwijnen daarvan, met een inkomensverlies tot gevolg, naar aanleiding waarvan de alimentatieplichtige stelt niet langer aan de alimentatieverplichtingen te kunnen voldoen.
In het navolgende gaat het over een situatie waarin de alimentatieplichtige werd verweten dat hij zelf de vermindering van het inkomen had veroorzaakt en door de alimentatiegerechtigde werd gesteld dat dit niet mocht leiden tot een verlaging van de partneralimentatie.
Het is een kwestie ((Rechtbank Noord Holland, 27 maart 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:2460) waarin een ondernemer zijn onderneming verkoopt, naar hij stelt wegens gezondheidsredenen, als gevogl waarvan zijn inkomen en zijn draagkracht aanzienlijk zijn afgenomen. Hij is 59 jaar en stelt dat hij niet elders werk kan vinden, vanwege zijn leeftijd en het feit dat hij éénzijdige kennis en werkervaring heeft en wendt zich tot de rechtbank met een verzoek tot aanpassing van de partneralimentatie.
Zijn ex echtgenote stelt dat de man er willens en wetens voor heeft gekozen om zijn onderneming vrijwillig te verkopen en dat dat geheel voor zijn rekening en risico komt en tevens dat hij wel degelijk elders werkzaamheden kan gaan verrichten. Volgens haar is er sprake van een verwijtbaar en voor herstel vatbaar inkomensverlies aan de zijde van de man die niet tot een aanpassing van de alimentatie mag leiden.
De rechtbank concludeert dat de man onvoldoende onderbouwd heeft dat de verkoop van zijn onderneming onvermijdelijk was, vanwege zijn medische situatie en de volgens hem (te) hoge investeringen zijn bedrijf, te meer daar in de loop van de procedure bleek dat de man al heel lang de wens had om op zijn 55ste met werken te stoppen en dat die wens leidend was geweest bij zijn verkoop beslissing.
De rechtbank stelt dat de man die beslissing te lichtvaardig heeft genomen en dat hij daarbij geen rekening heeft gehouden met zijn financiële verplichtingen jegens de vrouw. In het verlengde hiervan concludeert de rechtbank dat de inkomensdaling van de man niet als onvermijdelijk kan
worden aangemerkt.
Voorts concludeert de rechtbank dat man niet heeft onderbouwd dat het voor hem niet mogelijk was om op een andere manier inkomen te genereren. De man heeft niet gesteld, noch is dat anderszins gebleken, dat hij daartoe pogingen heeft ondernomen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de man in staat moest worden geacht om zich wederom een (aanvullend) inkomen te gaan verwerven. De rechtbank komt tot de conclusie dat niet valt in te zien waarom dit onder de gegeven omstandigheden niet van hem kon worden verlangd.
De man bleek overigens nog inkomsten uit verhuur te ontvangen op basis waarvan de rechtbank ervan uit ging dat de man over voldoende vermogen en inkomsten uit verhuur beschikte om de vastgestelde partneralimentatie de resterende alimentatieduur te blijven voldoen.
De rechtbank wijst het verzoek van de man af.